- fin
- fin1 [fẽ]〈v.〉1 einde ⇒ slot2 (uit)einde ⇒ dood3 doel ⇒ oogmerk4 〈juridisch〉eis ⇒ rechtsmiddel♦voorbeelden:1 〈informeel〉 c'est la fin des haricots • er is niks meer aan te doen, nu hebben we het wel gehadfin de saison, fin de série • restanten 〈van modeartikelen〉; (seizoens)opruimingpersonnage fin de siècle • decadent persoonmettre fin à • doen beëindigen, een eind maken aanmettre fin à ses jours, à sa vie • zelfmoord plegenprendre fin • eindigentoucher, tirer à sa fin • op zijn eind lopenà la fin • ten slotte, uiteindelijken fin d'après-midi • aan het eind van de middagen fin de compte • per slot van rekening, tenslotteêtre en fin de course • doodmoe zijnsans fin • eindeloos3 arriver, en venir à ses fins • zijn doel bereikenfaire qc. à bonne fin • iets met een goede bedoeling doen〈spreekwoord〉 la fin justifie les moyens • het doel heiligt de middelen〈spreekwoord〉 qui veut la fin veut les moyens • waar een wil is, is een wegà cette fin, à ces fins • met dat doel, daartoeà quelle fin? • waarom?à seule fin de, à seules fins de • slechts om teà toutes fins utiles • zo nodig, ten overvloede〈informeel〉 tu es un idiot à la fin • je bent toch eigenlijk een stommeling4 se voir opposé une fin de non-recevoir • 〈figuurlijk〉nul op 't rekest krijgen————————fin2 [fẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 fijn ⇒ zuiver, van eerste kwaliteit, zacht2 scherp3 scherpzinnig ⇒ intelligent, slim4 bekwaam ⇒ handig, behendig5 fijn ⇒ dun, klein, slank, spits, scherp6 verst ⇒ diepst, uiterst♦voorbeelden:1 (eau de vie) fine • brandewijnépicerie fine • delicatessewinkella fine fleur • de bloem, de keurun fin morceau • een lekker hapjepartie fine • discreet uitje 〈met vrouwen〉; avondje relaxenle fin du fin • het fijnste van het fijnste2 avoir le nez fin • een scherpe reuk hebben3 jouer au plus fin avec qn. • iemand te slim af willen zijn4 il est un fin connaisseur • hij is een uitnemend kenner5 pluie fine • motregen6 au fin fond de • in de verste uithoek vanconnaître le fin mot de l'histoire • het fijne van de zaak weten¶ être fin prêt • geheel klaar zijnêtre fin saoul • stomdronken zijn1. f1) einde2) uiteinde, dood3) doel4) eis [juridisch]2. adj, adv1) fijn, teer2) scherp3) scherpzinnig, slim4) bekwaam, handig5) fijn, dun, spits6) diepst, uiterst
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.